English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word starch‐root

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
starch‐root (cuckoo‐pint; jack‐in‐the‐pulpit; lords‐and‐ladies; Adam and Eve; adder’s root; arum; wild arum; arum lily; bobbins; cows and bulls; cuckoo‐plant; devils and angels; friar’s cowl; naked boys; snake’s head; wake‐robin)	gevlekte aronskelk	makula arumo
root (ingrain)	aanslaan ; wortel schieten	enradikiĝi
🔗 Unlike almost all other willows, pure specimens do not take root readily from cuttings.
root (stem; radix)	wortel	radiko
🔗 The roots of Norway maples grow very close to the ground surface, starving other plants of moisture.
root	wortel	radiko
root	radix ; wortel	radiko
root	wortel	radiko
root (square root)	wortel	kvadrata radiko
starch	stijven	ameli
starch (farina; amylum)	stijfsel ; zetmeel	amelo
starch	zetmeel	fekulo

English	Dutch
starch‐root	⇆ gevlekte aronskelk
root	⇆ aanslaan; ⇆ fundamenteel; ⇆ grond‐; ⇆ inwortelen; ⇆ opscharrelen; ⇆ radix; ⇆ te voorschijn halen; ⇆ verankeren; ⇆ woelen; ⇆ wortel; ⇆ wortel doen schieten; ⇆ wortel schieten; ⇆ wortel‐; ⇆ wroeten
starch	⇆ appret; ⇆ apprêt; ⇆ opstijven; ⇆ stijfheid; ⇆ stijfsel; ⇆ stijfselen; ⇆ stijven; ⇆ zetmeel