English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word plank

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
plank
(board)
plank down
(spend; expend; cough out; cough up; fork out; pay up; shell out; stump up)

EnglishDutch
plank beplanken; bevloeren; dikke plank; plank; programmapunt; schap
as thick as two short planks zo stom als het achtereind van een varken
plank down op tafel leggen; opdokken
gang‐plank loopplank
plank‐bridge vlonder; vondel; vonder
planking beplanking; planken; plankier