English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word lecturer

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
lecturer
(lector; reader)
lecturer
(docent)
lecturer
(speaker)
college geven
(reading)
(discourse; address)
een lezing houden
prelegi
(address; discourse; speech);
(blame; rebuke; reproach; reprove; scold; reprimand; upbraid; tell off; berate; reprehend)
🔗 How could China dare to lecture the West on respect for Muslims?

EnglishDutch
lecturer lector; privaatdocent; spreker
visiting lecturer gastdocent
lecture betuttelen; college; college geven; de les lezen; een lezing houden; hoorcollege; kapittelen; leesbeurt; lezing; lezingen houden; sermoen; strafpreek; verhandeling; voordracht; voorlezing