English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word jam

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
jam
jam
(preserve)
gekonfijte vruchten
;
jam sugar
(gelling sugar)
ĝeliga sukero
traffic jam
(traffic block; traffic congestion; traffic tie‐up)
verkeersopstopping

EnglishDutch
jam confituren; gedrang; in de knel raken; jam; jammen; klem lopen; klemmen; klem raken; klem zetten; knel; knellen; moeilijkheid; opeenhoping; opstopping; opstropping; samendrukken; samenduwen; samenpakken; storen; vastlopen; vastzetten; verlegenheid; versperren
cherry jam kersenjam
grape jam druivenjam
jam in inklemmen
jam on the brakes hard remmen
jam session jamsessie
jam sugar geleisuiker
money for jam bof; meevaller
traffic jam opstopping; verkeersopstopping
you want jam on it? anders nog wat van je dienst?
jam‐jar jampot
jam‐packed propvol
jam‐pot jampot