English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word family tie

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
(clan; ethnic group; race; tribe; kin; kind; people; stock)
🔗 While it is not entirely certain that these fossils indeed are of turacos, it nonetheless appears as if the family evolved in the Oligocene of central Europe or perhaps northern Africa, and later on shifted its distribution southwards.
🔗 Since the student protests started, families all over Thailand have become increasingly divided.
(necktie);
(braid; fillet; string)
(ligature; tie up)
ligfermi
(bind; join; tie up; associate; fasten; link; band; belay); ; ;
🔗 How can I eat with my hands tied behind my back?
(moor; fasten; tie on; attach; tether); ; ; ;
;
(sleeper); ;
(connection; bond; link; linkage)
🔗 Abramovič has denied having such ties.

EnglishDutch
family tie familieband
family familie; geslacht; gezin; huisgezin; huishouden; huishouding; kinderen; sibbe
tie aanbinden; aanmeren; afbinden; band; bijeenbinden; binden; binding; bontje; boog; das; dichtbinden; gelijk staan; gelijkspel; handenbinder; knevelen; knoop; knopen; meren; onbesliste wedstrijd; snoeren; stilleggen; strikken; stropdas; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vaststrikken; vastzetten; verankeren; verbinden; verbinding; verbindingsbalk; zich laten binden