English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fact

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 The fact remains that these are strange times.
as a matter of fact
(indeed; in fact; actually; in effect)		;
in fact
(absolutely; actually; practically; really; de facto)
(indeed; actually; as a matter of fact; in effect); ;
🔗 In fact we very seldom do so.
factual
(real)

EnglishDutch
fact⇆ daad; ⇆ daadzaak; ⇆ feit; ⇆ werkelijkheid
accept the fact⇆ zich erbij neerleggen
a matter of fact⇆ een feit
as a matter of fact⇆ eigenlijk; ⇆ feitelijk; ⇆ in concreto; ⇆ in werkelijkheid; ⇆ inderdaad; ⇆ trouwens
body of facts⇆ feitenmateriaal
dry facts⇆ naakte feiten
established fact⇆ voldongen feit
explain the facts of life to somebody⇆ iemand seksueel voorlichten
fact and fiction⇆ schijn en werkelijkheid
facts and figures⇆ harde gegevens
hard facts⇆ harde feiten; ⇆ naakte feiten
in actual fact⇆ in feite; ⇆ in werkelijkheid
in fact⇆ eigenlijk; ⇆ feitelijk; ⇆ in feite; ⇆ inderdaad
in point of fact⇆ feitelijk; ⇆ in feite; ⇆ in werkelijkheid
is that a fact?⇆ is dat zo?
it doesn’t alter the fact⇆ dat doet er niets aan toe of af
know for a fact⇆ absoluut zeker weten
the fact is⇆ de zaak is
the fact of the matter is⇆ de waarheid is; ⇆ de zaak is
the facts of life⇆ de bijzonderheden van de voortplanting; ⇆ de realiteiten
factual⇆ feitelijk; ⇆ feiten‐; ⇆ waarheidsgetrouw
matter‐of‐fact⇆ droog; ⇆ nuchter; ⇆ prozaïsch; ⇆ zakelijk