English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word crossbreed
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(keep; raise; rear; farm) | ||
(bring up; educate; raise; rear) | ; ; ; | |
(race; stock; strain) | ||
(angry; heated; wild) | ; verstoord | |
kruci | ||
(peevish; pettish; petulant; morose) | ||
(cover; pass) | ; | |
🔗 Then you have crossed the Fer Aquilas? | ||
(transverse; crosswise) | ||
(cross out; cancel; overstrike) | ; ; een streep halen door ; | trastreki |
(step across; exceed; overstep) | ||
🔗 A rude cross lay flat upon the barren earth and on it was bound a man—half‐naked, wild of aspect with his corded limbs, glaring eyes and shock of tangled hair. | ||
English | Dutch |
---|---|
crossbreed | ⇆ gekruist ras; ⇆ kruising |
breed | ⇆ aanfokken; ⇆ baren; ⇆ fokken; ⇆ grootbrengen; ⇆ jongen; ⇆ kweken; ⇆ opfokken; ⇆ opkweken; ⇆ opleiden; ⇆ opvoeden; ⇆ ras; ⇆ soort; ⇆ telen; ⇆ veroorzaken; ⇆ verwekken; ⇆ voortbrengen; ⇆ zich voortplanten |
cross | ⇆ balorig; ⇆ boos; ⇆ doorsníjden; ⇆ drenzerig; ⇆ dwars oversteken; ⇆ dwarsbomen; ⇆ elkaar kruisen; ⇆ kruis; ⇆ kruisen; ⇆ kruising; ⇆ kruisje; ⇆ narrig; ⇆ ordekruis; ⇆ overschrijden; ⇆ oversteken; ⇆ spinnijdig; ⇆ tegenwerken; ⇆ trekken over; ⇆ verstoord; ⇆ óvervaren |