Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word zich uitputten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
exhaust
🔗 Het ding wist wel dat het hem aan het uitputten was.

DutchEnglish
zich uitputten exhaust oneself; spend oneself
uitputten blow; deplete; do up; drag down; exhaust; fag; fag out; impoverish; knock out; knock up; overwork; prostrate; sterilize; run down; shatter; wear down; wear out