Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word zich afspelen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; omgaan; plaatsgrijpen; plaatshebben; plaatsvinden; zich voltrekken);
be set
🔗 U schijnt heel wat te weten over wat zich buiten het kamp afspeelt.

DutchEnglish
zich afspelen be enacted; be laid; be set; go on; take place
afspelen play back; playback; replay; play; pass