Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word winter

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
winter‐
; ;
🔗 Het was winter geworden.
(’s winters)
in winter
🔗 Des winters lagen ze evenwel verlaten.
(des winters)
in winter
🔗 ’s Winters kan het, vooral in het noorden, dikwijls zeer koud zijn.
🔗 Hierin overwinteren de larven.
winter evening
vintra vespero
wintergreen
pirolo
(gaultherie)
gaultheria
;
wintergreen
🔗 Ze is niet geheel winterhard en kan in strenge winters sterk invriezen.
(december)
(kleine winterpostelein; witte winterpostelein)
miner’s lettuce
;
Indian lettuce
;
spring beauty
;
winter purslane
(winterachtig);
🔗 Ook België ondervindt veel overlast van het winterse weer.
Eurasian teal
;
common teal
(winterhard)
🔗 Er zijn slechts enkele soorten die in Nederland wintervast zijn.
(haagmus; heggemus; hegmus)
dunnock
;
hedge accentor
;
hedge‐sparrow
;
hedge warbler

DutchEnglish
winter winter
winter‐ hibernal; hiemal; brumous
hongerwinter winter of starvation
kwakkelwinter sluggish, fitful winter
nawinter latter part of the winter
overwinteren winter; hibernate
voorwinter beginning of the winter
winteravond winter evening
wintergast visitant; visitor
wintergroen bent‐wood
winterhard hardy
winterpostelein miner’s lettuce; Indian lettuce; spring beauty; winter purslane
winters brumal; wintry
winterslaap hibernation
wintersport winter sports
wintertaling common teal; Eurasian teal
winterzanger hedge accentor; hedge sparrow; hedge warbler; dunnock; hedge‐sparrow