Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word weten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(kennis; kunde; medeweten)
🔗 Achter hem lieten de gokkers hun dobbelstenen even met rust en staarden hem na met een duister weten in hun blik.
🔗 Ik wil eerst zien, of gij weet te zwijgen.
(kennen)
🔗 Hoe weet je dat?
🔗 Weet je een goedkopere oplossing, dan is dit natuurlijk prima.
🔗 Je weet dat het niet meer hoeft?
(dat wil zeggen; namelijk)
tio estas
🔗 Voor de komst van de Voyager waren twee manen bekend, te weten Triton en Nereïde.
(vernemen)
🔗 En wat ben je nu precies te weten gekomen?
;
omniscient
(kennis; kunde; weten)
(toedichten; toeschrijven; ten laste leggen)
impute
🔗 Die ongelukken hebt u aan uzelf te wijten.

DutchEnglish
wetenbe aware of; ken; know; knowledge; manage; understand
het naadje van de kous willen wetenwant to know the ins and outs of it
het zeker wetenbe sure
hoe weet je dat?how do you know?
je kunt nooit wetenyou never can tell
je weet welso‐and‐so
te wetenknowable; namely; viz; videlicet
te weten komenfind out; learn; learn of
van de hoed en de rand wetenknow what’s what
van wanten wetenknow the ropes; be up to a trick or two
weten hoe de vork in de steel zitknow the real hang of the thing; know the ins and outs of it
weten hoe de zaken staanknow the score
weten hoe laat het isknow the score
alwetendomniscient; all‐knowing
medewetenprivity; knowledge
voorwetenprescience; foreknowledge; knowledge
wijtenimpute