Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word tentbewoner

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
compatriot
(inwoner); ;
denizen
🔗 Gelukkig, het ziet ernaar uit dat de bewoner thuis is.
(keet; kraam; kraampje)
🔗 Zonder zich te storen aan de verwarring die hij in de tent achterliet, gaf heer Bommel gas en verdween door het linnen.
(huif)
🔗 Een grote man kwam de tweede tent uit.

DutchEnglish
tentbewoner tent dweller
bewoner denizen; dweller; habitant; inhabitant; occupant; occupier; resident; tenant; inmate
tent booth; tent; tilt; awning; joint