Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word stafchef

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
stafchef
(chef‐staf)
(baas; gebieder; gezagvoerder); ; ;
🔗 Hoe is die nieuwe chef?
(baas; opperhoofd);
🔗 De verpleger overhandigde hem het briefje dat hij bij zich had, en zijn chef bekeek het met een afkeurend gemompel.
(chef‐kok)
(baas; hoofd; hoofdman; leider);
🔗 Wanneer Washington en zijn staf gemeend mochten hebben dat ze al door genoeg moeilijkheden geplaagd waren geweest, dan moesten zij wel tot de ontdekking komen dat zij zich vergist hadden toen de schutters uit Pennsylvania, Virginia en Maryland het kamp kwamen binnenstromen.
🔗 Ik had een staf nodig.
🔗 De Britse medische staf die de militairen begeleidt tijdens de vierdaagse, houdt de tentgenoten van de vrouwelijke militair nauwlettend in de gaten.

DutchEnglish
stafchef chief of staff
chef chef; chief clerk; gov; governor; guv’nor; head; manager; master; principal; office‐manager; employer; boss
staf baton; headquarters; mace; rod; staff; stick; sceptre