Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word snoep

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
snoep
(snoepgoed; zoet; zoetigheid)
candy
snoep
(snoepgoed)
sweet
snoep
(lekkers; snoepgoed)
sweets
frandaĵoj
relish
🔗 Je snoepte het altijd met een zekere angst.
snoepgoed
(snoep)
candy
snoepgoed
(snoep)
delicacy
;
sweet
;
tidbit
;
gourmet
snoepgoed
(lekkers; snoep)
sweets
frandaĵoj

DutchEnglish
snoep candy; goodies; sweet; sweets; tuck
snoepen eat sweets
snoepgoed sweets; candy
snoepje comfit; sweet; sweetie; candy
snoepkraam sweet‐stall
snoeplust craving for sweets
snoepreisje pleasure trip; junketing
snoepwinkel sweetshop; tuck‐shop; candy store; tuck‐in‐shop
snoepzucht fondness of eating sweets