Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word schat

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(lief; liefje; lieveling; schatje; schattebout)
sweetheart
(lief; lieveling)
sweetheart
(liefje; lieveling; lieverd; schattebout; snoes)
darling
; ;
sweetheart
(hartedief; lieverd; schattebout; snoes; dot)
darling
treasure
🔗 De schat is van ons!
(huwelijksgift)
schatbewaarder
(thesaurier)
paymaster
(thesaurie)
treasury
🔗 De deur van de schatkamer was dicht.
schatrijk
(stinkend rijk)
immensely rich
;
rolling in money
riĉega
schattebout
(liefje; schat; schatje)
sweetheart
schattebout
(liefje; schat; snoes)
darling
; ; ;
precious
;
sweetheart
;
schattebout
(schat; snoes)
darling
;
precious
schattig
(snoeperig; snoezig)
lovely
(vocabulaire)
(vocabulaire; woordenvoorraad)
🔗 Zijn woordenschat schoot te kort en hij wees.

DutchEnglish
schat argosy; babe; darling; dear; deary; dream‐boat; ducks; hoard; honey; pet; sugar; sweetheart; treasure; wealth
bodemschatten mineral resources
bruidsschat dot; dower; dowry; marriage portion
kunstschat art treasure
schatbewaarder bursar; treasurer
schatgraver treasure‐seeker
schatkamer bursary; repository; treasure‐house; treasury; storehouse; treasure‐chamber
schatkist coffers; exchequer; fisc; treasury; public treasury
schatrijk fabulously rich; fabulously wealthy
schattebout sweatheart; honey; popsy
schattig bijou; cuddlesome; cuddly; sweet; lovely
taalschat vocabulary
woordenschat vocabulary