Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word samenwerken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(meewerken);
collaborate
;
🔗 Maar we hadden kunnen samenwerken zie je?
(tezamen)
jointly
;
🔗 Die mensen doen werkelijk alles samen.
(aaneen; bijeen; tezamen; bij elkaar; saam; gezamenlijk)
🔗 Wie had Charles en Allen ooit samen gezien?
partnership
🔗 Samenwerking was noodzakelijk.
(uitwerking hebben);
🔗 Maar het werkte wel.
(gisten)
(arbeiden);
🔗 Er wordt hard en lang gewerkt.
works
;
;
🔗 Hij vroeg zich af of hij soms op de ruïnes van de beschaving keek die deze vreemde mensen gewrocht hadden te midden van de woeste omgeving van hun vreemde, wilde verblijfplaats.
(functioneren)
🔗 Maar de zagerij werkt nog!

DutchEnglish
samenwerken act together; coact; collaborate; combine; concur; conspire; cooperate; join forces; play ball; team up; work together
samen together; in tandem
samenwerking coaction; collaboration; concerted action; cooperation; partnership; team‐work
werken act; function; labour; operate; put in; work; run; shift