Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word roof

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
heist
🔗 Waarom hebben ze jou in verband met die roof gebracht?
bank robbery
(laster)
defamation
(roofziek; roofzuchtig; roofgierig)
accipitral
rabema
(roofachtig; roofziek; roofzuchtig)
accipitral
rabema
🔗 De Fransman deelde haar nog mee wat zij aan de roofgierige kruiers verschuldigd was en joeg ze vervolgens met een paar Arabische scheldwoorden weg toen zij bezwaar maakten tegen het betaalde bedrag.
plunder
;
street‐robbery
;
mugging

DutchEnglish
roof booty; depredation; grab; loot; pillage; plunder; rape; rapine; ravishment; robbery; scab; slough; snatch; spoils; swag
bankroof bank robbery
eerroof defamation
kerkroof sacrilege; church‐robbery
kinderroof kidnapping
lijkroof body‐snatching
roofachtig rapacious
roofbouw excessive cultivation; exhaustion of the soil
roofgierig rapacious; ravening; ravenous
roofhol den of robbers; robbers’ den
roofje eschar; slough; scab
roofmoord murder with robbery
roofnest robbers’ den; den of robbers
roofoverval heist; holdup; stick‐up; armed robbery
roofridder robber baron; robber knight
rooftocht depredation; foray; prowl; raid; predatory expedition
roven foray; pillage; pirate; plunder; raid; rape; raven; ravish; reave; steal
straatroof mugging; street‐robbery