Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word merken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(tekenen; markeren)
marki
(bemerken; gewaarworden; waarnemen); ;
🔗 Ze merkte dat haar rug pijn deed.
(bemerken; opmerken)
🔗 Dan kan je langs hem gaan zonder gemerkt te worden.
(aanduiden; aangeven; kenmerken)
signi
(gewaarworden; merken; waarnemen); ;
(merken; opmerken);
🔗 Hij keek om zich heen en bemerkte dat ze zich op en tamelijk groot eiland bevonden.
(bemerkbaar; waarneembaar);
noticeable
;
(bemerkbaar; markant);
noticeable
; ;
rimarkebla
(bemerkbaar; voelbaar);
(bemerken; merken); ;
🔗 Het schip werd opgemerkt.
(signaleren);
🔗 Voor ons huidige doel moeten we wel twee bijzonderheden opmerken.
initial
parafi
authenticate

DutchEnglish
merken badge; be aware of; blaze; brand; earmark; find; know; mark; notice; perceive; sense
aanmerken consider
bemerken find; notice; perceive; pick up on; remark
merkbaar appreciable; appreciably; marked; notable; notably; noticeable; noticeably; observable; perceivable; perceptible; visibly
merkgaren marking‐thread
opmerken point out; animadvert; comment; mark; notice; observe; pick up on; remark; spot
waarmerken authenticate; certify; hallmark; verify; stamp; attest; validate