Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word huisheer
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(meester; patroon) | ; | |
🔗 Zeg heer Cizante dat ik belangrijke inlichtingen breng. | ||
(gentleman) | ||
🔗 Laten we dit regelen als heren onder elkander. | ||
🔗 Heer, ik ken u niet. | ||
(koning) | ||
(heerschap; meneer) | ; gent ; | |
🔗 Heren, het eten is opgediend. | ||
(troepenmacht; leger) | ; | |
🔗 Het is niet bezet door een heer van krijgslieden, doch slechts door één man, voor zover wij kunnen nagaan. | ||
🔗 Zeker 40.000 huizen in de hoofdstad Manilla zijn verwoest. | ||
🔗 Er moet hier in huis veel veranderen. |
Dutch | English |
---|---|
huisheer | ⇆ landlord; ⇆ master of the house |
heer | ⇆ army; ⇆ gent; ⇆ gentleman; ⇆ king; ⇆ laird; ⇆ liege; ⇆ lord; ⇆ master; ⇆ sovereign; ⇆ Mr.; ⇆ host |
huis | ⇆ establishment; ⇆ home; ⇆ house; ⇆ housing; ⇆ place; ⇆ premises; ⇆ residence; ⇆ tenement |