Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word haas

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Hazen, konijnen en reeën vreten daarvan, waardoor de plant meer stengels aanmaakt.
(pika)
hare’s‐foot clover
leporpieda trifolio
(dutje)
nap
(windhond)
greyhound
🔗 De tank schoot als een hazewind vooruit en opnieuw kwam Taffy’s hoofd in onzachte botsing met een stuk metaal achter zich.
(rammelaar);

DutchEnglish
haas fillet; hare; tenderloin; undercut
men kan niet weten hoe een koe een haas vangt a cow may catch a hare
met onwillige honden is het slecht hazen vangen you can lead a horse to water, but you cannot make it drink
veel honden zijn der hazen dood nobody can hold out against superior numbers
angsthaas scaredy‐cat
beunhaas dabbler; hedge‐lawyer; interloper
fluithaas pika; cony
hazejacht hare‐hunting; hare‐shooting
hazeleger form of a hare
hazelip harelip
hazepootje hare’s foot; puss‐clover
hazeslaapje cat‐nap; dog‐sleep
hazevel hare‐skin
hazewind greyhound
ossehaas fillet of beef
paashaas Easter bunny
pampahaas plains viscacha
varkenshaas pork tenderloin