Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word afscheidsrede
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
valedictory ; ; farewell address | ||
🔗 Luitenant Dubosc hield zijn afscheidsrede. | ||
| (adieu; vaarwel; afscheidsgroet) | ; | |
🔗 Hun afscheid was kort. | ||
| (ree) | ; moorage ; mooring ; | |
🔗 Op de rede van Olehleh zag ik eens hoe een inlandse kwartiermeester door haaien werd opgegeten. | ||
| (oratie; redevoering) | ; discourse | |
🔗 Alle honderdvierenveertig gasten verwachtten een prettig onthaal, hoewel zij nogal opzagen tegen de rede die hun gastheer na het diner zou afsteken (een onvermijdelijk punt van het programma). | ||
| (verstand) | ||
🔗 Maar de grijsaard wilde niet naar rede luisteren. | ||
| (verstand) | ; | |
roads ; roadstead | ||
| (toespraak; redevoering; speech) | ||
🔗 Dit is de laatste keer dat ik een rede hou die ik zelf niet begrijp. | ||
| Dutch | English |
|---|---|
| afscheidsrede | ⇆ farewell address; ⇆ valedictory; ⇆ valedictory address |
| afscheid | ⇆ adieu; ⇆ congé; ⇆ farewell; ⇆ goodbye; ⇆ leavetaking; ⇆ parting; ⇆ valediction; ⇆ leave; ⇆ adieus |
| rede | ⇆ discourse; ⇆ oration; ⇆ rationality; ⇆ reason; ⇆ road; ⇆ roads; ⇆ roadstead; ⇆ speech; ⇆ sense |