Persoonlijke voornaamwoorden

De vormen tussen haakjes zijn onbeklemtoonde varianten.

PersoonNominatiefObjectvorm
1e persoon enkelvoudik (’k)mij (me)
2e persoon enkelvoud, informeeljij (je)jou (je)
2e persoon enkelvoud, formeeluu
2e persoon enkelvoudgij 1 (ge 1)u
3e persoon enkelvoud, manlijk hij (’ie 2)hem (’m)
3e persoon enkelvoud, vrouwelijkzij (ze)haar (’r, d’r)
3e persoon enkelvoud, onzijdighet (’t)het (’t)
1e persoon meervoudwij (we)ons
2e persoon meervoud, informeeljullie (je), jelui 5 (je)jullie (je), jelui 5 (je)
2e persoon meervoud, formeelu, ulieden 5u, ulieden 5
2e persoon meervoudgij 1 (ge 1), gijlieden 5u, ulieden 5
3e persoon meervoud, voor personenzij (ze)hun 3 (ze), hen 4 (ze)
3e persoon meervoud, voor dingenzij (ze)die 6 (ze)


Noten

1 Archaïsch in Noordnederlands

2 Alleen achter het werkwoord. Als het werkwoord echter eindigt op -e, wordt het aanwijzend voornaamwoord die gebruikt.

3 In formele taal alleen derde naamval

4 In formele taal alleen vierde naamval

5 Archaïsch

6 Strikt genomen is die een aanwijzend voornaamwoord.