La konjugacio de la nederlanda verbo zwemmen

Neregulaj formoj estas presitaj ruĝe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zwem(ik) zwom
(jij) zwem; zwem (jij)(jij) zwom
(hij) zwemt(hij) zwom
(wij) zwemmen(wij) zwommen
(gij) zwemt(gij) zwomt
(zij) zwemmen(zij) zwommen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zwemme(dat ik) zwomme
(dat jij) zwemme(dat jij) zwomme
(dat hij) zwemme(dat hij) zwomme
(dat wij) zwemmen(dat wij) zwommen
(dat gij) zwemmet(dat gij) zwommet
(dat zij) zwemmen(dat zij) zwommen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
zwemzwemt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
zwemmend(e)(hebben1/zijn2) gezwommen


Notoj

1 se la komenc‐ aŭ finpunkto de la movado ne estas indikita

Ekzemplo: We hebben vandaag in de rivier gezwommen.

2 se la komenc‐ aŭ finpunkto de la movado estas indikita

Ekzemplo: Ik ben naar de overkant gezwommen.