The conjugation of the Dutch verb winnen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) win(ik) won
(jij) wint; win (jij)(jij) won
(hij) wint(hij) won
(wij) winnen(wij) wonnen
(gij) wint(gij) wont
(zij) winnen(zij) wonnen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) winne(dat ik) wonne
(dat jij) winne(dat jij) wonne
(dat hij) winne(dat hij) wonne
(dat wij) winnen(dat wij) wonnen
(dat gij) winnet(dat gij) wonnet
(dat zij) winnen(dat zij) wonnen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
winwint
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
winnend(e)(hebben) gewonnen