La conjugaison du verbe néerlandais treffen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tref(ik) trof
(jij) treft; tref (jij)(jij) trof
(hij) treft(hij) trof
(wij) treffen(wij) troffen
(gij) treft(gij) troft
(zij) treffen(zij) troffen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) treffe(dat ik) troffe
(dat jij) treffe(dat jij) troffe
(dat hij) treffe(dat hij) troffe
(dat wij) treffen(dat wij) troffen
(dat gij) treffet(dat gij) troffet
(dat zij) treffen(dat zij) troffen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
treftreft
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
treffend(e)(hebben) getroffen