La conjugaison du verbe néerlandais spannen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) span(ik) spande
(jij) spant; span (jij)(jij) spande
(hij) spant(hij) spande
(wij) spannen(wij) spanden
(gij) spant(gij) spandet
(zij) spannen(zij) spanden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) spanne(dat ik) spande
(dat jij) spanne(dat jij) spande
(dat hij) spanne(dat hij) spande
(dat wij) spannen(dat wij) spanden
(dat gij) spannet(dat gij) spandet
(dat zij) spannen(dat zij) spanden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
spanspant
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
spannend(e)(hebben) gespannen