Die Konjugation des niederländischen Verbes snuiten

Unregelmäßige Formen sind in Rot gedruckt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snuit(ik) snoot
(jij) snuit(jij) snoot
(hij) snuit(hij) snoot
(wij) snuiten(wij) snoten
(gij) snuit(gij) snoot
(zij) snuiten(zij) snoten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snuite(dat ik) snote
(dat jij) snuite(dat jij) snote
(dat hij) snuite(dat hij) snote
(dat wij) snuiten(dat wij) snoten
(dat gij) snuitet(dat gij) snotet
(dat zij) snuiten(dat zij) snoten
Gebiedende wijs
snuit
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
snuitend(e)(hebben) gesnoten