The conjugation of the Dutch verb snijden

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snij, snijd(ik) sneed
(jij) snijdt; snij, snijd (jij)(jij) sneed
(hij) snijdt(hij) sneed
(wij) snijden(wij) sneden
(gij) snijdt(gij) sneedt
(zij) snijden(zij) sneden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snijde(dat ik) snede
(dat jij) snijde(dat jij) snede
(dat hij) snijde(dat hij) snede
(dat wij) snijden(dat wij) sneden
(dat gij) snijdet(dat gij) snedet
(dat zij) snijden(dat zij) sneden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
snij, snijdsnijdt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
snijdend(e)(hebben) gesneden