De ferfoarming fan it Nederlânske tiidwurd scheren

Unregelmjittige foarmen binne yn read printe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheer(ik) schoor1, scheerde2
(jij) scheert; scheer (jij)(jij) schoor1, scheerde2
(hij) scheert(hij) schoor1, scheerde2
(wij) scheren(wij) schoren1, scheerden2
(gij) scheert(gij) schoort1, scheerdet2
(zij) scheren(zij) schoren1, scheerden2
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schere(dat ik) schore1, scheerde2
(dat jij) schere(dat jij) schore1, scheerde2
(dat hij) schere(dat hij) schore1, scheerde2
(dat wij) scheren(dat wij) schoren1, scheerden2
(dat gij) scheren(dat gij) schoret1, scheerdet2
(dat zij) scheren(dat zij) schoren1, scheerden2
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
scheerscheert
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
scherend(e)(hebben) geschoren1, gescheerd2


Noaten

1 Skeare fan har; spanne

Foarbyld: Hij schoor zich altijd met een scheerapparaat.

2 Roerend lâns eat gean, hurd bewege; spanne

Foarbyld: De vogels scheerden over het water.