De vervoeging van het Nederlandse werkwoord scheppen

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schep(ik) schiep
(jij) schept; schep (jij)(jij) schiep
(hij) schept(hij) schiep
(wij) scheppen(wij) schiepen
(gij) schept(gij) schiept
(zij) scheppen(zij) schiepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) scheppe(dat ik) schiepe
(dat jij) scheppe(dat jij) schiepe
(dat hij) scheppe(dat hij) schiepe
(dat wij) scheppen(dat wij) schiepen
(dat gij) scheppen(dat gij) schiepet
(dat zij) scheppen(dat zij) schiepen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
schepschept
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
scheppend(e)(hebben) geschapen