La konjugacio de la nederlanda verbo scheiden

Neregulaj formoj estas presitaj ruĝe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheid(ik) scheidde
(jij) scheidt; scheid (jij)(jij) scheidde
(hij) scheidt(hij) scheidde
(wij) scheiden(wij) scheidden
(gij) scheidt(gij) scheiddet
(zij) scheiden(zij) scheidden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) scheide(dat ik) scheidde
(dat jij) scheide(dat jij) scheidde
(dat hij) scheide(dat hij) scheidde
(dat wij) scheiden(dat wij) scheidden
(dat gij) scheidet(dat gij) scheiddet
(dat zij) scheiden(dat zij) scheidden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
scheidscheidt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
scheidend(e)(hebben1/zijn2) gescheiden


Notoj

1 transitiva

Ekzemplo: Hij heeft de vechtenden inmiddels van elkaar gescheiden.

2 netransitiva

Ekzemplo: Na een huwelijk van een jaar zijn ze van elkaar gescheiden.