Die Konjugation des niederländischen Verbes rijden

Unregelmäßige Formen sind in Rot gedruckt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rij, rijd(ik) reed
(jij) rijdt; rij, rijd (jij)(jij) reed
(hij) rijdt(hij) reed
(wij) rijden(wij) reden
(gij) rijdt(gij) reedt
(zij) rijden(zij) reden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rijde(dat ik) rede
(dat jij) rijde(dat jij) rede
(dat hij) rijde(dat hij) rede
(dat wij) rijden(dat wij) reden
(dat gij) rijdet(dat gij) redet
(dat zij) rijden(dat zij) reden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
rij, rijdrijdt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
rijdend(e)(hebben1/zijn2) gereden


Noten

1 wenn den Anfangs‐ oder EndPunkt einer Beweging nicht angegeben wird

Beispiel: Wie heeft gisteren op de pony gereden?

2 wenn den Anfangs- oder EndPunkt einer Beweging angegeben wird

Beispiel: Toen zijn we naar het meer gereden.