Die Konjugation des niederländischen Verbes rieken

Unregelmäßige Formen sind in Rot gedruckt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) riek(ik) rook
(jij) riekt; riek (jij)(jij) rook
(hij) riekt(hij) rook
(wij) rieken(wij) roken
(gij) riekt(gij) rookt
(zij) rieken(zij) roken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rieke(dat ik) roke
(dat jij) rieke(dat jij) roke
(dat hij) rieke(dat hij) roke
(dat wij) rieken(dat wij) roken
(dat gij) rieket(dat gij) roket
(dat zij) rieken(dat zij) roken
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
riekriekt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
riekend(e)(hebben) geroken