La conjugaison du verbe néerlandais raden

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) raad(ik) raadde, ried
(jij) raadt; raad (jij)(jij) raadde, ried
(hij) raadt(hij) raadde, ried
(wij) raden(wij) raadden, rieden
(gij) raadt(gij) raaddet, riedt
(zij) raden(zij) raadden, rieden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rade(dat ik) raadde, riede
(dat jij) rade(dat jij) raadde, riede
(dat hij) rade(dat hij) raadde, riede
(dat wij) raden(dat wij) raadden, rieden
(dat gij) radet(dat gij) raaddet, riedet
(dat zij) raden(dat zij) raadden, rieden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
raadraadt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
radend(e)(hebben) geraden