Die vervoeging van die Nederlandse werkwoord pluizen

Onreëlmatige vorme is rooi gedruk.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pluis(ik) ploos1, pluisde2
(jij) pluist; pluis (jij)(jij) ploos1, pluisde2
(hij) pluist(hij) ploos1, pluisde2
(wij) pluizen(wij) plozen1, pluisden2
(gij) pluist(gij) ploost1, pluisdet2
(zij) pluizen(zij) plozen1, pluisden2
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pluize(dat ik) ploze1, pluisde2
(dat jij) pluize(dat jij) ploze1, pluisde2
(dat hij) pluize(dat hij) ploze1, pluisde2
(dat wij) pluizen(dat wij) plozen1, pluisden2
(dat gij) pluizet(dat gij) plozet1, pluisdet2
(dat zij) pluizen(dat zij) plozen1, pluisden2
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
pluispluist
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
pluizend(e)(hebben) geplozen1, gepluisd2


Note

1 afkluif; pluise maak van

Voorbeeld: Ze plozen de botjes helemaal schoon.

2 peuter; pluise gee

Voorbeeld: Hij pluisde voortdurend in zijn neus.