La konjugacio de la nederlanda verbo pijpen

Neregulaj formoj estas presitaj ruĝe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pijp(ik) peep1, pijpte2
(jij) pijpt; pijp (jij)(jij) peep1, pijpte2
(hij) pijpt(hij) peep1, pijpte2
(wij) pijpen(wij) pepen1, pijpten2
(gij) pijpt(gij) peept1, pijptet2
(zij) pijpen(zij) pepen1, pijpten2
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pijpe(dat ik) pepe1, pijpte2
(dat jij) pijpe(dat jij) pepe1, pijpte2
(dat hij) pijpe(dat hij) pepe1, pijpte2
(dat wij) pijpen(dat wij) pepen1, pijpten2
(dat gij) pijpet(dat ik) pepet1, pijptet2
(dat zij) pijpen(dat ik) pepen1, pijpten2
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
pijppijpt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
pijpend(e)(hebben) gepepen1, gepijpt2


Notoj

1 fajfi

Ekzemplo: Hij haalde zijn fluit te voorschijn en peep vervolgens een vrolijk deuntje.

2 suĉumi

Ekzemplo: Mijn vriendin heeft me vannacht heerlijk gepijpt.