Die vervoeging van die Nederlandse werkwoord lopen

Onreëlmatige vorme is rooi gedruk.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) loop(ik) liep
(jij) loopt; loop (jij)(jij) liep
(hij) loopt(hij) liep
(wij) lopen(wij) liepen
(gij) loopt(gij) liept
(zij) lopen(zij) liepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) lope(dat ik) liepe
(dat jij) lope(dat jij) liepe
(dat hij) lope(dat hij) liepe
(dat wij) lopen(dat wij) liepen
(dat gij) lopet(dat gij) liepet
(dat zij) lopen(dat zij) liepen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
looploopt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
lopend(e)(hebben1/zijn2) gelopen


Note

1 as die begin‐ of eindpunt van ʹn beweging nie word aangegee nie

Voorbeeld: Waar ben je toen naartoe gelopen?

2 as die begin‐ of eindpunt van ʹn beweging word aangegee

Voorbeeld: We hebben een uurtje door het dorp gelopen.