La konjugacio de la nederlanda verbo duiken

Neregulaj formoj estas presitaj ruĝe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) duik(ik) dook
(jij) duikt; duik (jij)(jij) dook
(hij) duikt(hij) dook
(wij) duiken(wij) doken
(gij) duikt(gij) dookt
(zij) duiken(zij) doken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) duike(dat ik) doke
(dat jij) duike(dat jij) doke
(dat hij) duike(dat hij) doke
(dat wij) duiken(dat wij) doken
(dat gij) duiket(dat gij) doket
(dat zij) duiken(dat zij) doken
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
duikduikt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
duikend(e)(hebben1/zijn2) gedoken


Notoj

1 se la komenc‐ aŭ finpunkto de la movado ne estas indikita

Ekzemplo: We hebben daar in de zomer vaak gedoken.

2 se la komenc‐ aŭ finpunkto de la movado estas indikita

Ekzemplo: Hij is naar de bodem gedoken.