La conjugaison du verbe néerlandais drijten

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) drijt(ik) dreet
(jij) drijt(jij) dreet
(hij) drijt(hij) dreet
(wij) drijten(wij) dreten
(gij) drijt(gij) dreet
(zij) drijten(zij) dreten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) drijte(dat ik) drete
(dat jij) drijte(dat jij) drete
(dat hij) drijte(dat hij) drete
(dat wij) drijten(dat wij) dreten
(dat gij) drijtet(dat gij) dretet
(dat zij) drijten(dat zij) dreten
Gebiedende wijs
drijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
drijtend(e)(hebben) gedreten