La conjugaison du verbe néerlandais blijven

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blijf(ik) bleef
(jij) blijft; blijf (jij)(jij) bleef
(hij) blijft(hij) bleef
(wij) blijven(wij) bleven
(gij) blijft(gij) bleeft
(zij) blijven(zij) bleven
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blijve(dat ik) bleve
(dat jij) blijve(dat jij) bleve
(dat hij) blijve(dat hij) bleve
(dat wij) blijven(dat wij) bleven
(dat gij) blijvet(dat gij) blevet
(dat zij) blijven(dat zij) bleven
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
blijfblijft
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
blijvend(e)(zijn) gebleven