La conjugaison du verbe néerlandais bijten

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bijt(ik) beet
(jij) bijt(jij) beet
(hij) bijt(hij) beet
(wij) bijten(wij) beten
(gij) bijt(gij) beet
(zij) bijten(zij) beten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bijte(dat ik) bete
(dat jij) bijte(dat jij) bete
(dat hij) bijte(dat hij) bete
(dat wij) bijten(dat wij) beten
(dat gij) bijtet(dat gij) betet
(dat zij) bijten(dat zij) beten
Gebiedende wijs
bijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
bijtend(e)(hebben) gebeten