La conjugaison du verbe néerlandais bedriegen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bedrieg(ik) bedroog
(jij) bedriegt; bedrieg (jij)(jij) bedroog
(hij) bedriegt(hij) bedroog
(wij) bedriegen(wij) bedrogen
(gij) bedriegt(gij) bedroogt
(zij) bedriegen(zij) bedrogen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bedriege(ik) bedroge
(jij) bedriege(jij) bedroge
(hij) bedriege(hij) bedroge
(wij) bedriegen(wij) bedrogen
(gij) bedrieget(gij) bedroget
(zij) bedriegen(zij) bedrogen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
bedriegbedriegt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
bedriegend(e)(hebben) bedrogen