De vervoeging van het Duitse werkwoord braten

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Indikativ
PräsensImperfektum
(ich) brate(ich) briet
(du) brätst(du) brietest, brietst
(er) brät(er) briet
(wir) braten(wir) brieten
(ihr) bratet(ihr) brietet
(sie) braten(sie) brieten
Konjunktiv
PräsensImperfektum
(ich) brate(ich) briete
(du) bratest(du) brietest
(er) brate(er) briete
(wir) braten(wir) brieten
(ihr) bratet(ihr) brietet
(sie) braten(sie) brieten
Imperativ
brate (Einzahl)
bratet (Mehrzahl)
braten Sie (förmlich)
Partizipien
ErstesZweites
bratend(haben) gebraten