Information du mot beweren (néerlandais → espéranto: aserti)

Synonymes: poneren, verzekeren, stellen, claimen

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈʋeːrə(n)/
Césurebe·we·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) beweer(ik) beweerde
(jij) beweert(jij) beweerde
(hij) beweert(hij) beweerde
(wij) beweren(wij) beweerden
(jullie) beweren(jullie) beweerden
(gij) beweert(gij) beweerdet
(zij) beweren(zij) beweerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bewere(dat ik) beweerde
(dat jij) bewere(dat jij) beweerde
(dat hij) bewere(dat hij) beweerde
(dat wij) beweren(dat wij) beweerden
(dat jullie) beweren(dat jullie) beweerden
(dat gij) beweret(dat gij) beweerdet
(dat zij) beweren(dat zij) beweerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
beweerbeweert
Participes
Participe présentParticipe passé
bewerend, bewerende(hebben) beweerd

Exemples d’usage

U beweert dat wij ons vergissen?
Je zult het wel verbazend vinden, maar hij beweert dat hij mij van vroeger kent.
Verder beweerde die jongen dat die oude man de smokkelaar was.
Je beweerde laatst iets van landmeetkunde af te weten.
In tegenstelling tot wat Rusland zelf beweert, slagen de troepen er niet in hun belangrijkste doelen snel te halen.

Traductions

afrikaansbeweer
allemandbehaupten; versichern; beteuern
anglaisassert; allege; claim; aver; maintain
bas allemandbewären
catalanafirmar; assegurar; asserir; asseverar
danoishævde; påstå
espagnoladucir; afirmar; aseverar; sostener
espérantoaserti
féringienvátta; vissa
françaisaffirmer
frison occidentalbeweare
frison saterlandbehauptje
hongroisállít
islandaisstaðhæfa
italienaffermare; asserire; sostenere
latinautumare
norvégienpåstå; hevde
portugaisafiançar; assegurar; asseverar; certificar; garantir; sustenar
suédoishävda; påstå