Information du mot afsluiten (néerlandais → espéranto: saldi)

Synonymes: salderen, vereffenen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɑfslœy̯tən)/
Césureaf·slui·ten

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) sluit af(ik) sloot af
(jij) sluit af(jij) sloot af
(hij) sluit af(hij) sloot af
(wij) sluiten af(wij) sloten af
(jullie) sluiten af(jullie) sloten af
(gij) sluit af(gij) sloot af
(zij) sluiten af(zij) sloten af
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) afsluite(dat ik) afslote
(dat jij) afsluite(dat jij) afslote
(dat hij) afsluite(dat hij) afslote
(dat wij) afsluiten(dat wij) afsloten
(dat jullie) afsluiten(dat jullie) afsloten
(dat gij) afsluitet(dat gij) afslotet
(dat zij) afsluiten(dat zij) afsloten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
sluit afsluit af
Participes
Participe présentParticipe passé
afsluitend, afsluitende(hebben) afgesloten

Traductions

allemandsaldieren
anglaisbalance
espagnolsaldar
espérantosaldi
frison saterlandsaldierje
italiensaldare
portugaissaldar