Synonymes: openbaar maken, ruchtbaarheid geven aan, ruchtbaar maken, wereldkundig maken
Parti du discours | verbe |
---|
Prononciation | /ˈɑfkɔndəɣə(n)/ |
---|
Césure | af·kon·di·gen |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) kondig af | (ik) kondigde af |
(jij) kondigt af | (jij) kondigde af |
(hij) kondigt af | (hij) kondigde af |
(wij) kondigen af | (wij) kondigden af |
(jullie) kondigen af | (jullie) kondigden af |
(gij) kondigt af | (gij) kondigdet af |
(zij) kondigen af | (zij) kondigden af |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) afkondige | (dat ik) afkondigde |
(dat jij) afkondige | (dat jij) afkondigde |
(dat hij) afkondige | (dat hij) afkondigde |
(dat wij) afkondigen | (dat wij) afkondigden |
(dat jullie) afkondigen | (dat jullie) afkondigden |
(dat gij) afkondiget | (dat gij) afkondigdet |
(dat zij) afkondigen | (dat zij) afkondigden |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
kondig af | kondigt af |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
afkondigend, afkondigende | (hebben) afgekondigd |