Synonymes: propaganda maken voor, propageren, verspreiden
Parti du discours | verbe |
---|
Prononciation | /ˈœy̯draɣə(n)/ |
---|
Césure | uit·dra·gen |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) draag uit | (ik) droeg uit |
(jij) draagt uit | (jij) droeg uit |
(hij) draagt uit | (hij) droeg uit |
(wij) dragen uit | (wij) droegen uit |
(jullie) dragen uit | (jullie) droegen uit |
(gij) draagt uit | (gij) droegt uit |
(zij) dragen uit | (zij) droegen uit |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) uitdrage | (dat ik) uitdroege |
(dat jij) uitdrage | (dat jij) uitdroege |
(dat hij) uitdrage | (dat hij) uitdroege |
(dat wij) uitdragen | (dat wij) uitdroegen |
(dat jullie) uitdragen | (dat jullie) uitdroegen |
(dat gij) uitdraget | (dat gij) uitdroeget |
(dat zij) uitdragen | (dat zij) uitdroegen |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
draag uit | draagt uit |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
uitdragend, uitdragende | (hebben) uitgedragen |