Information du mot propageren (néerlandais → espéranto: propagandi)

Synonymes: propaganda maken voor, uitdragen, verspreiden

Parti du discoursverbe
Prononciation/propaˈɣerə(n)/
Césurepro·pa·ge·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) propageer(ik) propageerde
(jij) propageert(jij) propageerde
(hij) propageert(hij) propageerde
(wij) propageren(wij) propageerden
(jullie) propageren(jullie) propageerden
(gij) propageert(gij) propageerdet
(zij) propageren(zij) propageerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) propagere(dat ik) propageerde
(dat jij) propagere(dat jij) propageerde
(dat hij) propagere(dat hij) propageerde
(dat wij) propageren(dat wij) propageerden
(dat jullie) propageren(dat jullie) propageerden
(dat gij) propageret(dat gij) propageerdet
(dat zij) propageren(dat zij) propageerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
propageerpropageert
Participes
Participe présentParticipe passé
propagerend, propagerende(hebben) gepropageerd

Traductions

afrikaanspropageer
anglaispropagate
catalanfer propaganda
espérantopropagandi
féringiengeva upplýsing; mæla fyri
françaispropager
papiamentopropagá
portugaisfazer propaganda de