Synonyme: voordeel bezorgen
Parti du discours | verbe |
---|
Prononciation | /bəˈvoːrdelə(n)/ |
---|
Césure | be·voor·de·len |
---|
Conjugaison
Indicatif |
---|
Présent | Passé |
---|
(ik) bevoordeel | (ik) bevoordeelde |
(jij) bevoordeelt | (jij) bevoordeelde |
(hij) bevoordeelt | (hij) bevoordeelde |
(wij) bevoordelen | (wij) bevoordeelden |
(jullie) bevoordelen | (jullie) bevoordeelden |
(gij) bevoordeelt | (gij) bevoordeeldet |
(zij) bevoordelen | (zij) bevoordeelden |
Subjonctif |
---|
Présent | Passé |
---|
(dat ik) bevoordele | (dat ik) bevoordeelde |
(dat jij) bevoordele | (dat jij) bevoordeelde |
(dat hij) bevoordele | (dat hij) bevoordeelde |
(dat wij) bevoordelen | (dat wij) bevoordeelden |
(dat jullie) bevoordelen | (dat jullie) bevoordeelden |
(dat gij) bevoordelet | (dat gij) bevoordeeldet |
(dat zij) bevoordelen | (dat zij) bevoordeelden |
Impératif |
---|
Singulier/Pluriel | Pluriel |
---|
bevoordeel | bevoordeelt |
Participes |
---|
Participe présent | Participe passé |
---|
bevoordelend, bevoordelende | (hebben) bevoordeeld |