Synonymes: diender, agent van politie, politieagent, politieambtenaar, politieman, smeris, rus, juut, politiebeambte
Parti du discours | substantif |
---|
Prononciation | /aˈɣɛnt/ |
---|
Césure | agent |
---|
Genre | masculin |
---|
Pluriel | agenten |
---|
Diminutif |
---|
Singulier | Pluriel |
---|
agentje | agentjes |
Doch de agenten en de koopman bekeken hem afkeurend.
„Wat is hier allemaal gebeurd?” zei de agent.
Maar de agent liet zich hierdoor niet afschrikken.
Uit voorzorg nam ik twee agenten mee, die zich voor het pension zouden opstellen.
„Leven jullie nog?” riep een van de agenten.